Paasakkoord: fiscale wijzigingen

Eind maart werkte de regering-De Wever I een ontwerp van programmawet uit dat een eerste golf aan fiscale maatregelen uit het federale regeerakkoord zal invoeren. We vatten voor u deze maatregelen samen. Wat is hun mogelijke impact op u en/of uw onderneming?

18/04/2025

|

|

23,8 min read

Belangrijk om weten: dit artikel is gebaseerd op een voorontwerp dat ook nog doorgelicht moet worden door de Raad van State. Het federale parlement moet de definitieve teksten nog goedkeuren. Het is dus mogelijk er nog bepaalde (beperkte) wijzigingen worden doorgevoerd.

Liquidatiereserve

Liquidatiereserves zijn een belangrijk instrument om dividenden tegen een lagere roerende voorheffing uit te keren, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. De wachttermijn is een van de belangrijkste voorwaarden.

In het regeerakkoord werd al beslist dat liquidatiereserves die vanaf 1 januari 2026 worden aangelegd, onder een gewijzigd regime zullen vallen. In het Paasakkoord werd een bijkomende – voor de belastingplichtige optionele – wijziging aangekondigd. Samengevat komen de geplande wijzigingen op het volgende neer.

Voor liquidatiereserves die na 31 december 2025 worden aangelegd, wordt de wachttermijn verkort van vijf naar drie jaar. De roerende voorheffing die bij de uitkering van het dividend na de respectering van de wachttermijn van toepassing zal zijn, stijgt van 5% naar 6,5%. Hierdoor zal de effectieve belastingdruk op een uitgekeerd dividend na de wachttermijn stijgen van 13,64% naar 15% (rekening houdend met de anticipatieve heffing en de roerende voorheffing). Ter vergelijking: het gewone tarief van roerende voorheffing op dividenden bedraagt 30%.

Opvallend is ook dat de huidige tekst van het wetsontwerp geen lager tarief in de roerende voorheffing voorziet als dergelijke liquidatiereserve (die werd aangelegd na 31 december 2025) wordt uitgekeerd voordat de driejarige wachttermijn verstreken is. Dit houdt dus in dat er, volgens de huidige tekst van het wetsontwerp, bovenop de anticipatieve heffing van 10% die is betaald bij het aanleggen van de liquidatiereserve, 30% roerende voorheffing zou moeten worden betaald. Wanneer een ‘nieuwe’ liquidatiereserve te vroeg zou uitgekeerd worden, zou dit neerkomen op een totale belastingdruk van 36,36%.

Voor liquidatiereserves die voor 1 januari 2026 worden aangelegd, krijgen belastingplichtigen een bijkomende optie. Ofwel behoudt men het systeem zoals het bestaat, met een vijfjarige wachttermijn en een belastingdruk van 13,64% (en dus 5% roerende voorheffing bij dividenduitkering na de wachttermijn, rekening houdend met de al betaalde anticipatieve heffing van 10% bij het aanleggen van de liquidatiereserve). Ofwel kan men ervoor kiezen om slechts een wachttermijn van drie jaar te respecteren, maar wel met een belastingdruk van 15% uit te keren (en dus 6,5% roerende voorheffing bij dividenduitkering na de wachttermijn). Deze optie zal beschikbaar zijn voor dividenden die vanaf 1 juli 2025 worden toegekend of betaalbaar gesteld.

Wanneer een liquidatiereserve die voor 1 januari 2026 werd aangelegd, zou worden uitgekeerd voor het verstrijken van de driejarige wachttermijn, is er wel nog een lager tarief voorzien van 20% (waardoor de belastingdruk op 27,27% komt).

Voor liquidatiereserves die al in het verleden werden aangelegd, worden dus retroactief geen nieuwe spelregels opgelegd. Wel wordt er voor die liquidatiereserves een nieuwe optie geboden. Bij liquidatiereserves die na 31 december 2025 worden aangelegd, is er geen keuze meer. Deze zullen steeds een effectieve belastingdruk van 15% op de dividenduitkering na de driejarige wachttermijn hebben.

Wat moet u doen?

Of een versnelde uitkering van de liquidatiereserves voordelig is, zal afhangen van uw specifieke situatie. Wanneer u de middelen privé niet nodig heeft, zal het in de meeste gevallen voordeliger zijn om het huidige systeem met lagere roerende voorheffing en een lagere wachttermijn nog zo lang mogelijk toe te passen. Wanneer u echter bijvoorbeeld een grote schuld heeft bij uw eigen vennootschap en daarop interesten betaalt, kan het voordelig zijn om toch te kiezen voor de snellere uitkering, bijvoorbeeld om deze schuld mee af te lossen. Bespreek met uw contactpersoon bij Baker Tilly wat in uw geval de beste keuze is.

VVPR-bis

VVPR-bis is een ander regime om dividenden aan een verlaagde roerende voorheffing uit te keren. Dit systeem blijft grotendeels onveranderd. Het in de praktijk weinig toegepaste tarief van 20%, dat van toepassing is bij een winstverdeling van het tweede boekjaar na dat van inbreng, zal enkel nog van toepassing zijn bij inbrengen die ten laatste op 31 december 2025 zijn verricht. Het veel belangrijkere tarief van 15%, dat van toepassing is bij een winstverdeling vanaf het derde boekjaar na dat van inbreng, blijft wel bestaan.

Btw

Op het vlak van btw kondigt de regering enkele wijzigingen en aanpassingen aan qua tarifering. De strijd tegen klimaatverandering en de transitie naar een koolstofneutrale economie lopen als een rode draad doorheen deze btw-maatregelen.

Inperking verlaagd btw-tarief van 6% bij renovatiewerken

Het verlaagd btw-tarief van 6% dat onder bepaalde voorwaarden van toepassing is bij renovatiewerken aan woningen die minstens 10 jaar oud zijn, wordt uitdrukkelijk uitgesloten ten aanzien van de levering en aanhechting van verwarmingsketels die werken op fossiele brandstoffen (gas, mazout,….). Het gaat hierbij niet enkel om de levering van de verbrandingsketel met alle nodige onderdelen, maar ook om de aanhechtingen aan het gebouw en de verwijdering van de oude installatie.

Het verlaagd btw-tarief blijft wel van toepassing op diensten van herstelling en onderhoud van centrale verwarmingsinstallaties die werken op fossiele brandstoffen.

Afbraak en heropbouw

Vanaf 1 juli 2025 genieten bouwondernemers bij de verkoop van woningen en appartementen na afbraak en heropbouw, mits naleving van bepaalde voorwaarden, definitief van de toepassing van het verlaagd btw-tarief van 6% op deze verkoop.

In de huidige definitieve regeling was dit niet meer mogelijk. Projectontwikkelaars konden zich enkel beroepen op een overgangsregeling die zou eindigen op 30 juni 2025. Op dit vlak komt er nu dus zekerheid en wordt de regeling definitief verankerd in de wetgeving.

Wat de voorwaarden betreft, moet u rekening houden met een bewoonbare oppervlakte van maximaal 175 m². Bij de regeling waarbij uzelf optreedt als bouwheer, blijft dit vooralsnog 200 m².

De nieuwe regeling geldt voor de leveringen van goederen waarvoor de btw opeisbaar is geworden vanaf 1 juli 2025. Ook hier zullen voortaan de installaties voor centrale verwarming die werken op fossiele brandstoffen uitgesloten worden van het verlaagd btw-tarief.

Inperking verlaagd btw-tarief voor brandstoffen

Het verlaagd btw-tarief voor bepaalde klimaatonvriendelijke producten wordt geschrapt. Zo wordt het btw-tarief van steenkool en steenkoolderivaten verhoogd van 12% naar 21%.

Deze maatregelen treden in werking vanaf 1 juli 2025. We wachten af of er overgangsmaatregelen zullen gelden om het gebruik van bepaalde creatieve oplossingen (zoals voorschotfacturatie) te vermijden.

DBI-aftrek en DBI-Bevek

De DBI-aftrek houdt in dat dividenden uit belaste winsten geen tweede maal belast worden in hoofde van de moedervennootschap. Om de DBI-aftrek te genieten, voorziet de wet momenteel dat de moedervennootschap een minimale deelneming moet houden van 10% in het kapitaal van de dochter of, als deze drempel niet wordt bereikt, de aandelenparticipatie een aanschaffingswaarde heeft van minstens 2,5 miljoen euro.

De participatie van 10% blijft ongewijzigd. Terwijl het regeerakkoord nog voorzag in een stijging van de alternatieve grens naar 4 miljoen euro voor participaties tussen ‘grote’ vennootschappen, stelt het nieuwe wetsontwerp dat de grens van 2,5 miljoen euro behouden blijft. Let wel: als de moedervennootschap geen ‘kleine’ vennootschap is, moet de betrokken deelneming de aard van financiële vaste activa hebben.

Voor de omschrijving van ‘kleine’ vennootschap verwijzen we naar artikel 1:24, §§ 1-6 WVV, waarbij niet meer dan één van de volgende criteria overschreden mag worden: een jaaromzet van 11,25 miljoen euro, een balanstotaal van 6 miljoen euro en 50 VTE, en dit op geconsolideerde basis.

Het begrip ‘financiële vaste activa’ moet in zijn boekhoudkundige betekenis worden begrepen. De rubriek IV ‘financiële vaste activa’ omvat drie verschillende deelnemingen, met name: (i) deelnemingen in verbonden entiteiten (dit zijn entiteiten die met de vennootschap banden van verbondenheid hebben in de zin van artikel 1:20 WVV), (ii) deelnemingen in vennootschappen waarmee een deelnemingsverhouding bestaat (dit zijn niet-verbonden ondernemingen waarmee de vennootschap banden heeft zoals bedoeld in artikel 1:23 WVV met het oog op het beïnvloeden van de oriëntatie van het beleid via de creatie van een duurzame en specifieke band) en (iii) deelnemingen in andere financiële vaste activa (dit zijn maatschappelijke rechten die geen deelneming vormen en ertoe strekken door het scheppen van een duurzame en specifieke band de eigen bedrijfsuitoefening van de vennootschap te bevorderen).

Voor kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beursvennootschappen gelden er specifieke regels.

De controle van de aard van de deelneming gebeurt op het ogenblik van de toekenning of betaalbaarstelling van de dividenden.

De aanpassing van de minimumparticipatievoorwaarde inzake de DBI-aftrek wordt ook doorgetrokken naar de vrijstelling van roerende voorheffing op dividenden uitgekeerd door Belgische vennootschappen aan vennootschappen in andere lidstaten van de Europese Economische Ruimte die een deelneming houden van minder dan 10%, maar waarvan de aanschaffingswaarde minstens 2,5 miljoen euro bedraagt. Ook hier zal voor EER-vennootschappen die niet ‘klein’ zijn, de voorwaarde gelden dat de deelneming in de Belgische vennootschap de aard moet hebben van financiële vaste activa.

De nieuwe regeling inzake DBI-aftrek treedt in werking vanaf aanslagjaar 2026. Elke wijziging die vanaf 3 februari 2025 aan de afsluitdatum van het boekjaar wordt aangebracht en niet verantwoord wordt door andere motieven dan het ontwijken van inkomstenbelastingen, blijft zonder uitwerking. Anderzijds treedt de aanpassing inzake roerende voorheffing op dividenden uitgekeerd aan EER-vennootschappen al op 1 juli 2025 in voege.

Een bijkomende nieuwigheid op het vlak van DBI-aftrek gaat over de aftrek van dividenden van de ‘groepsbijdrage’. Via het stelsel van de groepsbijdrage staat een winstgevende groepsvennootschap een deel van haar belastbaar resultaat af aan een andere groepsvennootschap die in het betrokken boekjaar een fiscaal verlies oploopt. Op dit moment voorziet de wet dat het deel van de groepsbijdrage dat het negatief resultaat van de verlieslatende vennootschap overstijgt, niet kan verminderd worden met enige fiscale aftrek en dus ook niet met de DBI-aftrek. Dit aftrekverbod werd recentelijk echter door het Europees Hof van Justitie strijdig geacht met de Europese Moeder-Dochterrichtlijn waarvan de DBI-aftrek de Belgische implementatie vormt. Daarom wordt de wet gewijzigd: de DBI-aftrek van het boekjaar kan ook toegepast worden op het deel van de groepsbijdrage dat het jaarverlies overschrijdt.

Wat de DBI-Beveks betreft, besliste de regering om een afzonderlijke aanslag van 5% te vestigen op meerwaarden verwezenlijkt door vennootschappen op de aandelen van DBI-Beveks, in zover deze meerwaarden vrijgesteld zijn van vennootschapsbelasting op grond van artikel 192, §1 WIB92. Het toepassingsgebied van de nieuwe afzonderlijke aanslag is niet beperkt tot aandelen in de klassieke DBI-Bevek die belegt in kwalificerende aandelen, maar geldt voor alle beleggingsvennootschappen die in hun residentstaat een belastingregeling genieten die afwijkt van het gemeen recht. Het toepassingsgebied geldt ook voor beleggingsvennootschappen met vast kapitaal voor beleggingen in vastgoed, gereglementeerde vastgoedvennootschappen of vergelijkbare buitenlandse vennootschappen zoals bedoeld in artikel 203, §1, eerste lid, 2°bis WIB92, maar slechts in de mate dat de dividenden ervan in het verleden effectief van de DBI-aftrek hebben genoten. Enkel de meerwaarden op aandelen in private privaks zijn vrijgesteld van de afzonderlijke aanslag.

De afzonderlijke aanslag bedraagt 5% van het totale bedrag van de meerwaarde, in de mate dat deze effectief van vennootschapsbelasting is vrijgesteld.

Daarnaast voorziet het wetsontwerp ook dat de roerende voorheffing ingehouden op dividenden van DBI-Beveks (in de zin hierboven omschreven) enkel verrekenbaar is voor de vennootschap die in de DBI-Bevek belegt, in zoverre deze tijdens het belastbaar tijdperk van ontvangst van het dividend de minimale bedrijfsleidersbezoldiging toekent die nodig is om het verlaagd tarief van 20% inzake vennootschapsbelasting te kunnen genieten. Op dit moment bedraagt deze minimale bezoldiging 45.000 euro per jaar. De regering plant echter om deze op te trekken naar 50.000 euro per jaar, en dit bedrag bovendien jaarlijks te indexeren.

De wijzigingen op het vlak van DBI-Beveks zouden in werking treden vanaf aanslagjaar 2026. Toch is elke wijziging van de afsluitdatum van het boekjaar vanaf 3 februari 2025 niet tegenwerpelijk, tenzij bewijs van andere motieven dan belastingontwijking.

Onroerende interestaftrek

In het Paasakkoord besliste de federale regering om vanaf aanslagjaar 2026 de zogenaamde federale interestaftrek op te heffen. Dit betekent dat interesten betaald voor leningen aangegaan voor een ander onroerend goed dan de eigen woning niet in mindering kunnen worden gebracht van het onroerend inkomen. Dit geldt ook voor bestaande leningen.

Verder wil de regering de federale woonfiscaliteit vereenvoudigen en uniformiseren door enkel nog de vermindering voor het langetermijnsparen te behouden. De federale woonbonus wordt niet langer toegepast vanaf aanslagjaar 2026.

Ook de vermindering voor intresten van groene leningen en de vermindering voor energiezuinige woningen (lage energiewoningen, passiefwoningen en zero-energiewoningen) verdwijnen vanaf aanslagjaar 2026.

Investeringsaftrek

Hoewel de investeringsaftrek recent nog grondig werd hervormd (lees hierover onze vorige artikels), wil de huidige regering enkele versoepelingen doorvoeren om het investeringsklimaat in ons land extra te stimuleren.

Een eerste versoepeling bestaat erin dat de basisaftrek onbeperkt overdraagbaar wordt in de tijd. Op basis van het huidig wetgevend kader kan de basisaftrek slechts worden overgedragen naar het volgende belastbaar tijdperk. Als deze basisaftrek dan niet gebruikt kan worden om de belastbare basis te verminderen, gaat hij onherroepelijk verloren.

Daarnaast worden de tarieven van de thematische aftrek voor kmo’s en grote vennootschappen geharmoniseerd naar 40%. Het 30%-tarief wordt afgeschaft.

Als laatste versoepeling schaft de regering het cumulverbod met gewestelijke steunaanvragen af. Ook voor investeringen die werden gerealiseerd met de steun van gewestelijke subsidies, zal men dus gebruik kunnen maken van de thematische aftrek.

Tenslotte worden er inzake de toepassing van de investeringsaftrek twee verduidelijkingen meegegeven:

  • Het cumulverbod met betrekking tot de gedeeltelijke vrijstelling van de doorstorting bedrijfsvoorheffing inzake onderzoekers heeft enkel betrekking op de technologie-aftrek (vroeger belastingkrediet of investeringsaftrek voor onderzoek en ontwikkeling), en niet op de basisaftrek of thematische aftrek.
  • De basisaftrek voor digitale investeringen van 20% kan enkel worden toegepast door vennootschappen die als kmo kwalificeren.

Autofiscaliteit

In de vorige legislatuur zette de regering-De Croo sterk in op de vergroening van het wagenpark van Belgische ondernemingen; om zo te kunnen voldoen aan de Europese milieudoelstellingen. In het kader van deze vergroening wordt de aftrekbaarheid van wagens die gebruik maken van een verbrandingsmotor, stelselmatig beperkt. Het belangrijkste kantelpunt werd vastgesteld op 1 januari 2026: alle nieuwe voertuigen met een verbrandingsmotor die op of na deze datum worden gekocht, zijn 100% niet-fiscaal aftrekbaar.

De nieuwe regering stelt echter vast dat de vooropgestelde elektrificatie van het wagenpark nog niet voor alle werknemers met een bedrijfswagen mogelijk of wenselijk is. Zo rijzen er problemen wanneer een werknemer zijn wagen niet thuis of in zijn buurt kan laden. Daarnaast is het gebruik van een 100% elektrische wagen door een werknemer met een salesprofiel ook niet optimaal, rekening houdend met het beperkte rijbereik van een 100% elektrische wagen ten opzichte van een wagen met verbrandingsmotor.

Om aan deze problematiek tegemoet te komen, worden de fiscale aftrekbaarheidsregels voor hybride wagens versoepeld. Hybride wagens zullen aftrekbaar blijven tot 75% wanneer ze worden aangekocht, gehuurd of geleased voor 31 december 2027. Als op basis van de gramformule blijkt dat het aftrekpercentage hoger is dan 75% en de wagen minder dan 50 gram CO2 per kilometer uitstoot, mag dit hogere percentage worden toegepast (met een maximum van 95%) voor hybride wagens aangeschaft voor 31 december 2028. Het aftrekpercentage daalt dan opnieuw degressief voor hybride wagens aangekocht voor 31 december 2029. Net zoals in het verleden geldt de datum van ondertekening van de bestelbon of het leasecontract als ankerpunt om de fiscale aftrekbaarheid vast te stellen.

Merk op dat wanneer een voertuig van eigenaar verandert, deze nieuwe eigenaar zal worden onderworpen aan de fiscale regels die van toepassing zijn op deze nieuwe datum van aankoop, lease of huur.

Een uitzondering op bovenstaande regels is de fiscale behandeling van de brandstofkosten voor hybride wagens. Deze kosten, specifiek bepaald als kosten voor diesel en benzine en dus niet voor de geladen elektriciteit, zullen tot 31 december 2027 50% aftrekbaar zijn. Na deze datum moeten deze kosten 100% opgenomen worden in de verworpen uitgaven, ongeacht de datum van aankoop, lease of huur.

Tenslotte zullen ook de normen om te spreken van een ‘valse’ hybride worden aangepast aan de nieuwe Euro 6e-bis-norm. Deze nieuwe Europese norm zal voornamelijk een impact hebben op nieuwe plug-in hybrides, omdat deze wagens onderworpen worden aan strengere testmethodes. Hybride voertuigen die aan deze nieuwe norm zullen worden onderworpen, worden in België slechts als valse hybride gezien wanneer ze meer dan 75 gram CO2 per kilometer uitstoten. Voor andere hybride wagens blijft de grens op 50 gram CO2 per kilometer.

Expatregime

Sinds 1 januari 2022 kennen we een nieuw expatregime dat we al uitvoerig in vorige artikels bespraken. De voorwaarden voor het fiscale gunstregime van ingekomen belastingplichtingen en onderzoekers worden nu versoepeld om België aantrekkelijker te maken voor internationaal talent:

  • Het aandeel kosten eigen aan de werkgever wordt verhoogd van 30% naar 35%
  • Het maximumplafond van 90.000 euro wordt afgeschaft
  • De minimale brutobezoldiging daalt van 75.000 naar 70.000 euro

Flexijobs

De inkomsten verkregen uit flexi-jobs zijn vrijgesteld van belastingen. Vandaag bedraagt de grens voor niet-gepensioneerden 12.000 euro. Om tegemoet te komen aan de vraag aan meer flexibiliteit op de arbeidsmarkt, verhoogt de federale regering het vrijstellingsplafond voor inkomstenjaar 2025 naar 18.000 euro, waarbij dit bedrag jaarlijks geïndexeerd wordt.

Onderhoudsuitkeringen

De federale regering wil het onevenwicht wegwerken tussen ouders die samenwonen en ouders die gescheiden zijn of apart wonen. Ook de ongelijkheid tussen een persoon die onderhoudsgeld betaalt en diegene die het ontvangt, wordt aangepakt (omdat de aftrek telkens in de hoogste belastingtarieven gebeurt, maar de belasting in de lagere – en soms is dit inkomen zelfs onbelast). Daarom wordt de aftrekbaarheid van de betaalde onderhoudsuitkeringen afgebouwd.

Concreet betekent dit dat de 80%-aftrekbaarheid van onderhoudsgelden (zoals die vandaag geldt) daalt naar:

  • 70% voor onderhoudsuitkeringen betaald of toegekend vanaf 1/01/2025
  • 60% voor onderhoudsuitkeringen betaald of toegekend vanaf 1/01/2026
  • 50% voor onderhoudsuitkeringen betaald of toegekend vanaf 1/01/2027

Het deel van het onderhoudsgeld dat wordt belast bij de ontvanger, zal op dezelfde manier worden afgebouwd.

Daarnaast komt er een belangrijke wijziging voor onderhoudsgelden die worden betaald aan personen buiten de Europese Economische Ruimte (EER). Die zullen niet langer aftrekbaar zijn voor de betaler én ook niet meer belast worden in België bij de ontvanger via de belasting voor niet-inwoners.

Bestaansmiddelen kinderen

Een van de doelstellingen van de nieuwe federale regering is om werken te stimuleren. In dit kader wordt de grens opgetrokken van de nettobestaansmiddelen die kinderen mogen ontvangen om nog ten laste te zijn. Op die manier kunnen kinderen meer bijverdienen en toch nog ten laste blijven van hun ouders (die dan een hogere belastingvrije som genieten).

Om meer gelijkheid te creëren, wil de regering voortaan één uniforme grens invoeren van nettobestaansmiddelen voor alle kinderen, ongeacht de gezinssituatie van de ouders of een eventuele handicap van het kind. Die grens wordt vastgelegd op 12.000 euro (bedrag voor inkomstenjaar 2025).

Sinds 1 januari 2025 mogen studenten tot 650 uur per jaar werken (eerdere wet van de Arizona-regering die werd besproken in onze HR-weetjes van maart 2025). Het paasakkoord stelt nu voor om het deel van de inkomsten uit studentenarbeid dat wordt vrijgesteld bij de berekening van de nettobestaansmiddelen, te verdubbelen tot 6.840 euro vanaf aanslagjaar 2026.

Daarnaast worden enkele bestaande regels verstrengd. Personen die bezoldigingen genieten die voor de belastingplichtigen beroepskosten zijn, kunnen niet als persoon ten laste worden beschouwd. Dit wil de regering uitbreiden naar beroepsinkomsten in het algemeen. Ook personen die een leefloon of een equivalent leefloon genieten, zullen voortaan worden uitgesloten als personen ten laste, in het kader van meer sociale gelijkheid.

Doctoraatsstudenten met een beurs kunnen vandaag vaak nog als persoon ten laste worden beschouwd, omdat hun beurs volgens de huidige fiscale wetgeving niet als bestaansmiddel wordt beschouwd. Aangezien hun inkomen vergelijkbaar is met dat van assistenten, die wel uitgesloten zijn en dus doorgaans niet in aanmerking komen om nog ten laste te zijn, stelt de regering voor om doctoraatsbeurzen voortaan wél als bestaansmiddel te beschouwen. Zo verdwijnt het fiscale onderscheid tussen beide statuten.

Alle voorgestelde wijzigingen treden in werking vanaf aanslagjaar 2026 (inkomstenjaar 2025).

Belastingkrediet voor eigen middelen zelfstandigen

Om werken aantrekkelijker te maken en in het bijzonder eenmanszaken te ondersteunen, wordt het belastingkrediet voor het verhogen van eigen middelen versterkt. Vanaf aanslagjaar 2026 wordt zowel het tarief (van 10% naar 20%) als het maximumbedrag (van 3.750 euro naar 7.500 euro) verdubbeld. Het belastingkrediet is van toepassing wanneer de eigen middelen in een bepaald jaar hoger zijn dan het hoogste bedrag aan eigen middelen in de drie vorige jaren. Deze maatregel is bedoeld als extra stimulans voor zelfstandigen die hun eigen geld in hun onderneming investeren.

Vereenvoudiging belastingaangifte

De aangifte in de Belgische personenbelasting is de voorbije jaren steeds complexer geworden, met talloze codes, uitzonderingen en fiscale voordelen. De federale regering wil daar verandering in brengen en stelt daarom voor om een aantal bestaande voordelen af te schaffen. Dit moet zorgen voor een vereenvoudiging van het aangifteformulier en een positief budgettair effect.

Concreet worden onder meer de volgende voordelen afgeschaft (vanaf aanslagjaar 2026):

  • De vrijstelling voor een tussenkomst van de werkgever bij de aankoop van een computer (zogeheten PC-privéregeling) – vanaf 1 juli 2025
  • Het bijkomende forfait voor verre verplaatsingen
  • Diverse belastingverminderingen:
    • De uitgaven met het oog op het verwerven van een elektrisch voertuig (motorfiets, driewieler of vierwieler)
    • De kosten verricht in het kader van een adoptieprocedure
    • De premies van een rechtsbijstandverzekering
    • Bijdragen aan een ontwikkelingsfonds
    • Bezoldigingen van een huisbediende
    • Uitgaven voor de plaatsing van een vast laadstation

Daarnaast plant de federale regering een tijdelijke bevriezing van de indexering van bepaalde fiscale uitgaven. De huidige geïndexeerde bedragen die gelden voor aanslagjaar 2025 blijven ongewijzigd tot en met aanslagjaar 2030. Het gaat hier onder meer om de vrijgestelde eerste schijf van inkomsten uit spaardeposito’s, van dividenden, de belastingvermindering voor giften,…

Voor pensioensparen wordt een uitzondering voorzien: de bevriezing van de indexering van de maximumbedragen zou pas ingaan vanaf aanslagjaar 2027. Op die manier heeft het paasakkoord geen invloed op het bedrag dat u in 2025 nog kan sparen.

Verder wordt het bedrag van de vrijstelling voor woon-werkverkeer met een ander vervoermiddel dan het gemeenschappelijk (openbaar) vervoer (georganiseerd door de werkgever) eenmalig niet geïndexeerd.

Daarnaast wil de regering het maximumbedrag van het belastingkrediet voor kinderen ten laste permanent vastleggen op 550 euro (het bedrag dat geldt voor aanslagjaar 2025).

Tenslotte wordt ook voorgesteld om de belastingvermindering voor giften te verlagen van 45% naar 30% (en dit al vanaf aanslagjaar 2026).

Meerwaarden op bedrijfsvoertuigen

Meerwaarden op bedrijfsvoertuigen kunnen in bepaalde gevallen vrijgesteld worden. De regeling tot vrijstelling van de meerwaarden op bedrijfsvoertuigen zou beperkt worden tot de meerwaarden die uiterlijk op 30 juni 2025 verwezenlijkt worden. De voorheen al vrijgestelde meerwaarden kunnen echter wel behouden blijven.

Voor bepaalde sectoren, zoals de transportsector of bij grondwerken, is dit een belangrijke maatregel die een grote (nadelige) impact kan hebben.

Taks op de effectenrekeningen

Als gevolg van de vernietiging in 2022 door het Grondwettelijk Hof van de specifieke fiscale antimisbruikbepaling inzake de jaarlijkse taks op de effectenrekeningen, die voorzag in een onweerlegbaar vermoeden van misbruik in twee scenario’s ((1) splitsing van een effectenrekening in meerdere effectenrekeningen bij dezelfde tussenpersoon en (2) de omzetting van belastbare financiële instrumenten aangehouden op effectenrekening naar financiële instrumenten op naam) wil de wetgever nu een nieuw – ditmaal weerlegbaar – vermoeden van misbruik invoeren. Hierbij wenst de regering rekening te houden met de kritiek van het Grondwettelijk Hof.

Samengevat komt de nieuwe bepaling erop neer dat een “omzetting” en een “overdracht” van belastbare financiële instrumenten niet tegenwerpelijk zijn aan de administratie, behalve als de titularis bewijst dat deze transacties hoofdzakelijk verantwoord zijn door een ander motief dan het ontwijken van de taks.

Een “omzetting” betreft de omzetting van financiële instrumenten ingeschreven op een effectenrekening naar financiële instrumenten die niet zijn ingeschreven op dergelijke rekening, terwijl alle andere kenmerken van het instrument ongewijzigd blijven, voor zover de totale waarde van de instrumenten op de betreffende rekening onmiddellijk voor de omzetting meer dan 1 miljoen euro bedraagt. Een “overdracht” betreft de overdracht naar één of meer effectenrekeningen van een deel van de belastbare instrumenten ingeschreven op een effectenrekening waarop onmiddellijk voor de overdracht dergelijke instrumenten zijn ingeschreven voor een waarde van meer dan 1 miljoen euro, op voorwaarde dat de titularis van de betrokken rekeningen dezelfde is of de titularis van de rekening van waaruit de overdracht wordt gedaan medetitularis is van de andere rekening. Elke omzetting en overdracht moet trouwens aan de administratie gemeld worden door de Belgische tussenpersoon of aansprakelijke vertegenwoordiger.

Als de titularis het tegenbewijs (bijvoorbeeld een schenking door de ouders aan de kinderen) niet kan leveren, wordt de waarde van de omgezette of overgedragen financiële instrumenten in aanmerking genomen voor de drempel van 1 miljoen euro en voor het bepalen van het bedrag van de verschuldigde taks.

De nieuwe fiscale antimisbruikbepaling zou in werking treden op 1 juli 2025.

Carried interest

Voor de sector van de investeringsfondsen wordt een specifiek taxatiestelsel voor carried interest ingevoerd.

Om de financiële belangen van de fondsmanagers in lijn te brengen met de investeerders in deze fondsen, wordt verwacht dat de fondsmanagers – al dan niet rechtstreeks – participeren in dezelfde fondsen. De uitkering van de winsten uit de investeringsfondsen verloopt via een zogenoemde watervaldistributie: de verhoudingen in de winstdeelname kunnen wisselen tussen de (passieve) investeerders en de (actieve) fondsmanagers. Het disproportionele deel van de winst dat de fondsmanagers ontvangen, wordt de carried interest genoemd.

Aangezien er vroeger onduidelijkheid bestond over de fiscale kwalificatie en behandeling van deze carried interest die werd ontvangen door een natuurlijk persoon, wordt nu wettelijk verankerd dat het gaat om een roerend inkomen dat belast wordt aan 25% in de personenbelasting. In de vennootschapsbelasting blijft alles bij het oude.

Exit tax

Belgische vennootschappen die naar het buitenland emigreren via een zetelverplaatsing, worden momenteel al geacht op het vlak van vennootschapsbelasting vereffend te worden. Hierdoor wordt de werkelijke waarde van het vennootschapsvermogen op de datum van de zetelverplaatsing, verminderd met het gestort kapitaal, behandeld als een uitgekeerd dividend onderworpen aan vennootschapsbelasting. Er was echter grote twijfel of deze fiscale fictie ook betrekking had op de aandeelhouders van de emigrerende vennootschap. Met de nieuwe bepaling rond de exit tax maakt de wetgever een einde aan deze onzekerheid, door uitdrukkelijk te bevestigen dat de aandeelhouders fictief geacht worden een dividend te ontvangen.

De nieuwe fictie van dividenduitkering geldt trouwens niet enkel bij een zetelverplaatsing naar het buitenland, maar ook voor reorganisaties, zoals fusies en splitsingen en gelijkgestelde verrichtingen, voor zover deze een overbrenging van bestanddelen van een vennootschap naar het buitenland met zich meebrengen welke niet meer in België worden aangewend of behouden in een Belgische inrichting.

Als gevolg van deze fictie zal er normaal belasting verschuldigd zijn door de aandeelhouders op het uitgekeerd dividend, zij het dat er technisch geen roerende voorheffing kan ingehouden worden aan de bron, bij afwezigheid van toekenning of betaalbaarstelling van werkelijke inkomsten. Daarom voorziet het wetsontwerp in een aangifteplicht voor ingezeten of niet-ingezeten aandeelhouders, waarbij de uitkerende vennootschap de aandeelhouders moet verwittigen van het dividend via overhandiging van een individuele fiche.

Verder wordt verduidelijkt dat het stelsel van de liquidatiereserve ook in dit kader geldt, terwijl vennootschappen de DBI-aftrek kunnen genieten op het fictieve dividend. Daarnaast worden er regels ingevoerd om dubbele belasting te vermijden: een eerste maal bij de overbrenging van activa naar het buitenland, en een tweede maal bij de uitkering van de meerwaarde onder de vorm van een werkelijk dividend. Aandeelhouders van vennootschappen die activa overbrengen naar een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die met België een overeenkomst heeft afgesloten die voorziet in wederzijdse bijstand bij invordering, hebben de optie om de belasting in de tijd te spreiden.

Deze nieuwe regeling zou in werking treden op 1 juli 2025.

Belastingverhoging

Er zal in principe geen belastingverhoging meer worden opgelegd aan belastingplichtigen die een eerste overtreding te goeder trouw begaan.

Deze maatregel zou ingaan bij belastingverhogingen die worden ingekohierd vanaf 1 juli 2025. Voor al opgelegde belastingverhogingen is dit dus in principe geen oplossing. Wel zou dit een reden kunnen zijn om lopende controles tot over die datum te tillen.

Aanslag- en onderzoekstermijnen

De aanslag- en onderzoekstermijnen die de belastingadministratie moet hanteren, samen met de voorwaarden voor de verlengde verjaringstermijn voor fraude, worden opnieuw aangepast. Die aanpassing gebeurt in het voordeel van de belastingplichtige.

Het onderscheid tussen een semi-complexe en een complexe aangifte wordt afgeschaft. De verjaringstermijn onder de nieuwe noemer ‘complexe’ aangifte bedraagt vier jaar, te rekenen vanaf 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar vernoemd is.
De verjaringstermijn voor de vestiging van belasting in het geval van belastingontduiking wordt teruggebracht van tien tot zeven jaar.

Deze nieuwe termijnen zijn retroactief van toepassing vanaf aanslagjaar 2023.

Toegang tot CAP

In het kader van de intensivering van de datamining en risicodetectie door de belastingadministratie, krijgen specifiek aangeduide ambtenaren toegang tot de CAP-databank van de Nationale Bank van België.

Daarnaast kan een controlerend ambtenaar in een specifiek dossier ook toegang krijgen tot de CAP na het volgen van de vooropgestelde wettelijke procedure.

Deze maatregel is voornamelijk van toepassing op de controle van de correcte toepassing van de effectentaks, aangezien de belastingadministratie toegang krijgt tot informatie over effectenrekeningen, inclusief openings- en sluitingsdata en periodieke saldo-informatie.

Naast effectenrekeningen worden ook cryptorekeningen, en de hierop opgenomen bedragen, zichtbaar voor de fiscus.

Fiscale regularisatie

Er wordt een nieuwe permanente regeling inzake regularisatie ingevoerd. Deze zal echter wel strenger zijn: de forfaitaire heffing bedraagt 30% bovenop het basistarief. Het tarief voor ‘verjaarde kapitalen’ wordt bepaald op 45%.

Belastingplichtigen te goeder trouw, zoals bijvoorbeeld erfgenamen of andere rechtsopvolgers, kunnen een vermindering van 5% op de forfaitaire heffing genieten.

De essentie:

  • De regering-De Wever I heeft een eerste wetsontwerp over de fiscale hervorming klaar.
  • De maatregelen betreffen zowel personenbelasting, vennootschapsbelasting, btw als fiscale procedure.
  • De teksten moeten nog goedgekeurd worden door het federale parlement.
Marc De Munter

Marc De Munter

Tax Partner

Wim De Pelsmaeker

Wim De Pelsmaeker

VAT Partner

Audrey De Bevere

Audrey De Bevere

Partner, Individual Tax | HR & Payroll Services

Neem vandaag de eerste stap naar groei.

Onze financiële experten staan klaar om uw onderneming te begeleiden in een veranderende wereld. Wij zorgen voor oplossingen die werken, nu én in de toekomst.

Deel dit artikel

Gerelateerde artikels