De investeringsaftrek anno 2016: verdere uitbreiding en hogere aftrekpercentages

Vakartikels

De lawine aan nieuwe fiscale wetgeving van eind 2015 bevatte ook een aantal nieuwigheden op het vlak van de investeringsaftrek die het systeem meer aantrekkelijk moeten maken.  De investeringsaftrek laat toe om een bepaald percentage van de aanschaffings- of beleggingswaarde van nieuwe vaste activa van de belastbare winst of baten af te trekken.  Hierna volgt een overzicht.

A. Gewone (eenmalige) investeringsaftrek

Verhoging van het basispercentage naar 8%

Een eerste belangrijke nieuwigheid in de zogenaamde ‘tax shift’ wet is de vaststelling van het basispercentage op 8%.  Dit vervangt het vroegere basispercentage dat varieerde tussen 3,5% en 10,5% (afhankelijk van de stijging van het gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen). Voor 2015 bedroeg het oude basispercentage 3,5%, hetgeen betekent dat thans het basispercentage meer dan verdubbeld is. 

Het 8% basistarief is van toepassing zowel voor zelfstandigen-natuurlijke personen als voor vennootschappen die als ‘klein’ worden aangemerkt op basis van artikel 15, §§1-6 van het Wetboek van vennootschappen (zie verder C. “Wie kwalificeert als ‘kleine’ vennootschap voor fiscale doeleinden?”). Kleine vennootschappen genoten voor investeringen in 2014 en 2015 van een tarief van 4%.  Het basispercentage wordt nu verdubbeld en is permanent.

Grote’ vennootschappen daarentegen blijven uit de boot vallen, nu het basispercentage 0% blijft. 

Voor kleine vennootschappen blijft de toepassing van het 8% basispercentage onderworpen aan twee bijkomende voorwaarden. De eerste houdt in dat de vaste activa rechtstreeks verband moeten houden met de bestaande of geplande economische werkzaamheid die door de vennootschap werkelijk wordt uitgeoefend.  Eén en ander moet beletten dat vennootschappen de investeringsaftrek toepassen op bijv. het buitenverblijf van de zaakvoerder. Bovendien geldt nog steeds de voorwaarde (die ook gold voor het 4% basistarief in 2014 en 2015) dat de kleine vennootschap het 8% basistarief maar kan genieten indien zij voor het belastbaar tijdperk waarin de investering wordt gedaan onherroepelijk verzaakt aan de notionele interestaftrek.  Er zal dus steeds per boekjaar moeten berekend worden welke aftrek het meeste voordeel oplevert.

Verhoogde investeringsaftrek blijft ongewijzigd

Het oude basispercentage, afhankelijk van de percentsgewijs uitgedrukte stijging van het gemiddelde van de indexcijfers, variërend tussen 3,5% en 10,5%, blijft evenwel relevant voor de berekening van de verhoogde investeringsaftrek voor bepaalde investeringen.  Dit variabel basispercentage wordt verhoogd met 10 percentpunten (dus in principe tot minimaal 13,5%) voor de volgende investeringen:

  • octrooien;
  • vaste activa gebruikt voor onderzoek en ontwikkeling van nieuwe producten en toekomstgerichte technologieën die milieuvriendelijk zijn;
  • energiebesparende en –terugwinnende vaste activa;
  • rookafzuigsystemen of verluchtingssystemen in horeca-inrichtingen.

Zowel zelfstandigen-natuurlijke personen als vennootschappen (ongeacht of ‘klein’ zijn of niet) kunnen van deze verhoogde investeringsaftrek genieten.

Tenslotte werd aan voormelde lijst door de Programmawet van 10 augustus 2015 nog een nieuwe categorie van investeringen toegevoegd.  Het gaat om nieuwe investeringen in digitale vaste activa die dienen voor de integratie en de exploitatie van digitale betalings- en factureringssystemen en systemen die dienen voor de beveiliging van informatie- en communicatietechnologie.  Een Koninklijk Besluit van 2 december 2015 heeft de in aanmerking komende digitale vaste activa nader gespecifieerd en een oplijsting gemaakt van de verplichte vermeldingen op de factuur.

Deze aftrek staat open voor zelfstandigen-natuurlijke personen en vennootschappen, maar beiden moeten aan de (nieuwe) criteria van artikel 15 Wetboek van vennootschappen voldoen om als ‘klein’ te worden aangemerkt.  De nieuwe aftrek geldt met ingang van aanslagjaar 2016.

Herbruikbare verpakkingen

In de personenbelasting gold tot nog toe een bijzondere investeringsaftrek van 3% voor materiële vaste activa die uitsluitend bestemd zijn voor het verzekeren van het productieproces van herbruikbare verpakkingen van dranken en nijverheidsproducten, zoals vermeld in boek III "Milieutaksen" van de gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de Federale Staatsstructuur. Deze aftrek geldt ook voor materiële vaste activa die uitsluitend bestemd zijn voor het verzekeren van de terugname, de sortering en reiniging met het oog op terugzending van de herbruikbare verpakkingen.

Door de introductie van het verhoogde basistarief van 8% heeft deze aftrek evenwel haar nut verloren in de personenbelasting.  Doch de wetgever heeft deze bepaling nu ongewijzigd overgeheveld naar de vennootschapsbelasting, teneinde 'grote' vennootschappen, die niet voor de gewone eenmalige investeringsaftrek in aanmerking komen, toe te laten deze specifieke investeringsaftrek te genieten voor investeringen aangeschaft of tot stand gebracht vanaf 1 januari 2016.

B. Gespreide investeringsaftrek

Gewone gespreide investeringsaftrek

Zelfstandigen-natuurlijke personen, die op de eerste dag van het belastbaar tijdperk waarin zij vaste activa aanschaffen of tot stand brengen minder dan 20 werknemers tewerkstellen kunnen er traditioneel voor opteren de investeringsaftrek te spreiden over de afschrijvingsperiode van die activa.  Deze mogelijkheid blijft onveranderd bestaan (en vennootschappen blijven ervan uitgesloten) en het tarief is nog steeds gebaseerd op het (oude) variabele basispercentage, verhoogd met 7 percentpunten.  De aftrek wordt berekend op de afschrijvingen die voor elk belastbaar tijdperk van de afschrijvingsperiode fiscaal worden aangenomen.

Verhoogde gespreide investeringsaftrek

Daarnaast blijft ook de verhoogde gespreide investeringsaftrek in voege voor vaste activa die worden gebruikt ter bevordering van het onderzoek en de ontwikkeling van nieuwe producten en toekomstgerichte technologieën die geen effect op het leefmilieu hebben of die het negatieve effect op het leefmilieu zoveel mogelijk proberen te beperken.  Het percentage wordt nog steeds vastgesteld op basis van het (oude) variabele basispercentage verhoogd met 17 percentpunten (dus minimaal 20,5%).  Terug wordt de aftrek berekend op de afschrijvingen die voor elk belastbaar tijdperk van de afschrijvingsperiode fiscaal worden aangenomen.  Deze verhoogde gespreide aftrek geldt voor alle zelfstandigen-natuurlijke personen (ongeacht hun aantal werknemers) en alle vennootschappen (ongeacht of ze klein zijn of niet). 

Nieuw is wel dat diezelfde verhoogde gespreide aftrek nu ook beschikbaar wordt voor investeringen in productiemiddelen van hoogtechnologische producten, op voorwaarde dat het gaat om producten waarvan de productie nieuw is en dat deze producten rechtstreeks of onrechtstreeks verhoogde uitgaven in onderzoek en ontwikkeling toevoegen op het moment van de eerste serieproductie.  Bij koninklijk besluit zal nog vastgelegd worden wat de aard van de in aanmerking komende vaste activa moet zijn, alsmede de kenmerken waaraan deze vaste activa en de hoogtechnologische producten moeten voldoen om in aanmerking te komen voor de verhoogde gespreide aftrek.  Deze nieuwe categorie van investeringen komt in aanmerking met ingang van 1 januari 2016, op voorwaarde dat de Europese Commissie geen roet in het eten gooit door te besluiten dat het om onverenigbare staatssteun zou gaan.  Zowel natuurlijke als rechtspersonen komen hiervoor in aanmerking.

C.  Wie kwalificeert als ‘kleine’ vennootschap voor fiscale doeleinden?

De wetsbepalingen inzake investeringsaftrek verwijzen naar artikel 15 Wetboek van vennootschappen om uit te maken welke vennootschappen als 'klein' aan te merken zijn.  Dit artikel bevat een drietal criteria, nl. de omzet, het balanstotaal en de gemiddelde tewerkstelling.  In het kader van de implementatie in Belgisch recht van de Europese Accountancyrichtlijn 2013/34/EU, heeft de wet van 18 december 2015 de criteria van artikel 15 aangepast.  

Tot en met 2015 was een vennootschap 'klein' indien zij voor het laatste en het voorlaatste afgesloten boekjaar niet meer dan één van de volgende drie criteria overschreed:

(i) jaaromzet (excl. BTW): 7,3 miljoen EUR;

(ii) balanstotaal: 3,65 miljoen EUR;

(iii) jaargemiddelde personeelsbestand: 50 werknemers, met dien verstande dat een vennootschap met een gemiddeld personeelsbestand van meer dan 100 werknemers nooit klein kon zijn.

Twee van deze criteria werden nu opgetrokken, terwijl de uitsluiting voor vennootschappen met meer dan 100 werknemers verdween.  Is thans een 'kleine' vennootschap, de vennootschap met rechtspersoonlijkheid die op balansdatum van het laatst afgesloten boekjaar niet meer dan één van de volgende criteria overschrijdt:

(i) jaaromzet (excl. BTW): 9,0 miljoen EUR;

(ii) balanstotaal: 4,5 miljoen EUR;

(iii) jaargemiddelde personeelsbestand: 50 werknemers, uitgedrukt in voltijdse equivalenten.

Pas als de vennootschap gedurende twee achtereenvolgende boekjaren meer dan één criterium overschrijdt verliest zij haar karakter van 'kleine' vennootschap met ingang van het boekjaar dat volgt op dat waarin de criteria voor de tweede keer worden overschreden.  Er is echter een uitzondering voorzien op de uitgestelde werking, met name voor het eerste boekjaar dat start na 31 december 2015, hetgeen betekent dat men voor boekjaar 2016 slechts moet kijken naar de balansdatum van het laatst afgesloten boekjaar om te weten of er meer dan één criterium overschreden is. Is dit niet het geval, dan kwalificeert de vennootschap als ‘klein’ voor boekjaar 2016.

Bovendien moeten de criteria op geconsolideerde basis worden berekend als de vennootschap met één of meer andere vennootschappen verbonden is in de zin van artikel 11 Wetboek van vennootschappen, doch deze consolidatie vindt boekhoudkundig enkel toepassing indien de vennootschap een ‘moedervennootschap’ is in de zin van artikel 6, 1° Wetboek van vennootschappen, nl. een vennootschap die controlebevoegdheid uitoefent over een andere vennootschap. Daarnaast geldt de consolidatieverplichting ook voor vennootschappen die zijn opgericht met als enig doel de verslaggeving van bepaalde informatie te ontwijken, alsook voor vennootschappen die een consortium vormen (in de zin van artikel 10 Wetboek van vennootschappen) en die met moedervennootschappen worden gelijkgesteld.  Deze beperkingen op de consolidatie werken echter niet door op fiscaal vlak, nu de fiscale wetgever vreesde voor een stortvloed aan nieuwe ‘kleine’ vennootschappen. Zoals voorheen moeten de criteria van artikel 15 Wetboek van vennootschappen dus verder op geconsolideerde basis berekend worden voor verbonden vennootschappen.

De doorwerking van de nieuwe criteria geldt op fiscaal vlak voor de belastbare tijdperken die aanvangen vanaf 1 januari 2016.

Voor verdere toelichting kan u steeds contact opnemen met Marc De Munter, Tax Partner of andere leden van onze Consulting afdeling.